Het meeste altruïstische gedrag – waarbij het ene dier het andere helpt ten koste van zichzelf – vindt plaats tussen familieleden. Wetenschappers denken dat dit altruïstische gedrag is geëvolueerd omdat ze de inclusieve fitheid van het dier dat hulp verleent, vergroten.
Inclusieve fitheid is het vermogen van een individu om zijn genen door te geven, zowel via zijn nakomelingen als die van naaste familieleden met gedeelde genen. Als een dier een naast familielid helpt zijn voortplantingssucces te verbeteren, verhoogt dit de inclusieve fitheid van het dier, waardoor het gedrag in de genenpool behouden blijft.
Eusocial dieren
Bijvoorbeeld, eusociale dieren die in kolonies leven met slechts één reproductief vrouwtje (een koningin) – zoals bij bijen en naakte molratten – zijn allemaal nauw verwant aan andere leden van de kolonie. De koningin is meestal de moeder, broer of zus of tante van de andere leden van de kolonie, afhankelijk van de soort. De niet-reproductieve leden verzorgen en beschermen doorgaans de koningin en haar nageslacht, waarbij ze vaak hun eigen overlevingskansen in gevaar brengen. Door de koningin te helpen haar genen door te geven, neemt de inclusieve fitheid van de niet-reproductieve individuen toe omdat ze een vergelijkbare genetische samenstelling hebben.
Verwantenselectie
De natuurlijke selectie van gedrag dat het reproductiesucces van familieleden vergroot, wordt verwantenselectie genoemd, en het werkt ook op dieren die niet zo nauw verwant zijn als eusociale dieren. Er wordt getheoretiseerd dat de mate van verwantschap bepaalt of altruïstisch gedrag zal evolueren. Dit wordt weergegeven door Hamilton's regel, die de kosten van altruïsme opweegt tegen de voordelen, wat afhangt van de mate van verwantschap. Met andere woorden, dieren die nauwer verwant zijn, zullen eerder altruïstisch gedrag ten opzichte van elkaar vertonen, omdat hun inclusieve fitheid meer toeneemt wanneer ze meer genen delen.