– [Verteller] Cellen zijn de bouwstenen van alle organismen en hun grootte kan variëren afhankelijk van het type. Een bacteriële cel heeft bijvoorbeeld een aanzienlijk kleinere diameter, een paar micrometer, dan bijvoorbeeld een plantencel. Die kan variëren van tien tot honderd micrometer. De kleinschaligheid van bacteriën, en prokaryoten in het algemeen zorgt ervoor dat voedingsstoffen en gassen die binnenkomen zich gemakkelijk van het ene naar het andere deel kunnen verspreiden. Ook het afval dat binnenin wordt geproduceerd, kan snel diffuseren. Maar grotere plantencellen, en meer in het algemeen, andere eukaryoten, hebben verschillende structurele aanpassingen ontwikkeld om functies zoals intercellulair transport te verbeteren. Dergelijke wijzigingen benadrukken de belangrijke relatie tussen volume en oppervlakte. De driedimensionale parameter kubieke capaciteit neemt veel sneller toe dan zijn tweedimensionale tegenhanger, de oppervlakte. Veel soorten cellen moeten hun oppervlakte maximaliseren en het volume verminderen om op de juiste manier gassen uit te wisselen en middelen te verzamelen. Om deze reden kunnen planten van vorm veranderen, bijvoorbeeld door de productie van lange dunne bladeren en wortelharen. En bacteriën kunnen klein blijven en zich delen. Structurele aanpassingen veranderen dus de oppervlakte-volumeverhouding en zijn van cruciaal belang voor organismen om te kunnen interageren met hun omgeving. Zonder een dergelijke compensatie voor hun grootte zouden ze ten onder gaan.