Adhesie treedt op wanneer een type molecuul wordt aangetrokken door een ander soort molecuul. Water vertoont adhesieve krachten in de aanwezigheid van polaire oppervlakken, zoals glas of cellulose in planten. De positief geladen waterstofmoleculen in water worden sterker aangetrokken door de negatief geladen zuurstofmoleculen in glas (sillica) dan door de zuurstof in naburige watermoleculen.
Capillaire werking is het resultaat van de adhesieve eigenschappen van water. Wanneer een smalle glazen buis in water wordt gestoken, binden de watermoleculen zich aan het buisoppervlak en stijgt het waterniveau in de buis. Hoe kleiner de buisdiameter, hoe verder het water stijgt, omdat er meer watermoleculen aan het glasoppervlak worden blootgesteld. De capillaire werking gaat door zolang de houdkracht groter is dan de zwaartekracht.
Planten gebruiken de adhesie van capillaire werking en cohesie tussen watermoleculen om water van de wortels naar de bladeren te verplaatsen. In planten bestaan xyleemvaten uit long, smalle cellen die water transporteren. Omdat watermoleculen een aantrekkingskracht hebben op cellulose, hechten ze zich vast aan de xyleemcelwand. Samenhangende krachten tussen watermoleculen trekken ook de watermoleculen naar elkaar. Samen creëren deze adhesie- en cohesiekrachten een kolom van watermoleculen die geleidelijk langs de xyleemvaten omhoog beweegt.