Planten vormen vaak mutualistische relaties met schimmels of bacteriën die in de bodem leven om de opname van voedingsstoffen door hun wortels te verbeteren. Schimmels die op de wortsels leven (bijv. Mycorrhizae) vergroten het worteloppervlak van een plant, wat de opname van voedingsstoffen bevordert. Bij wortelkolonisatie zetten stikstofbindende bacteriën (bijv. Rhizobia) atmosferische stikstof (N 2 ) om in ammoniak (NH 3 ), waardoor de planten stikstof kunnen opnemen dat nodig is voor verschillende biologische functies. Stikstof is bijvoorbeeld essentieel voor de biosynthese van de chlorofylmoleculen die lichtenergie opvangen tijdens fotosynthese. Bacteriën en schimmels krijgen op hun beurt toegang tot de suikers en aminozuren die worden afgescheiden door de wortels van de plant. Verschillende plantensoorten zijn geëvolueerd en maken gebruik van wortelbacteriën en wortelschimmels om voedsel op te nemen en zich te ontwikkelen.
Andere plantensoorten, zoals epifyten, parasieten en carnivoren, zijn geëvolueerd zodat ze verschillende organismen konden gebruiken om te overleven. In plaats van te concurreren voor biologisch beschikbare bodemvoedingsstoffen en licht, groeien epifyten op andere levende planten (vooral bomen) zodat ze betere voedingsmogelijkheden hebben. Epifyt-plant relaties zijn commensaal, omdat alleen de epifyt hier een voordeel bij heeft (dwz betere toegang tot voedingsstoffen en licht voor fotosynthese), terwijl de gastheer onaangetast blijft. Epifyten nemen nabijgelegen voedingsstoffen op via bladstructuren die trichomen worden genoemd (bijv. Bromelia's) of luchtwortels (bijv. Orchideeën).
In tegenstelling tot epifyten nemen parasitaire planten voedingsstoffen op van hun levende gastheren. De dodder kan geen fotosynthese uitvoeren en is bijvoorbeeld een holoparasiet (dwz totale parasiet) die volledig afhankelijk is van zijn gastheer. Hemiparasieten (dwz gedeeltelijke parasieten), zoals maretak, gebruiken hun gastheer voor water en mineralen, maar kunnen ook fotosynthese uitvoeren. Zowel warkruid als maretak gebruiken haustoria om voedingsstoffen van de gastheren op te nemen. Andere parasitaire soorten maken gebruik van mycorrhiza's die met andere planten geassocieerd om voedingsstoffen te absorberen (bijv. Indiase pijp). Indiase pijp voert geen fotosynthese uit en vertrouwt op deze interactie om te overleven. In parasiet-plantrelaties ontlenen parasieten voedingsstoffen die ten koste gaan van de gastheer.
Vleesetende planten zijn fotosynthetisch, maar leven in habitats waar essentiële voedingsstoffen, zoals stikstof en fosfor, ontbreken. Deze planten vullen hun voedselarme dieet aan door insecten en andere kleine dieren te vangen en te consumeren. Vleesetende planten hebben gemodificeerde bladeren ontwikkeld die helpen bij het vangen van prooien via een trechter (bijv. Bekerplant), kleverige tentakels (bijv. Zonnedauw) of kaakachtige (bijv. Venus vliegenvanger) mechanismen. Relaties tussen vleesetende planten en kleine dieren zijn fundamenteel roofdier-prooi-relaties. Het begrijpen van deze voedingsaanpassingen van planten onthult belangrijke ecologische informatie, zoals welke voedingsstoffen essentieel zijn voor plantengroei en de voedingsstatus van een bepaalde habitat.