Hulporganen zijn organen die deelnemen aan de vertering van voedsel, maar er niet direct mee in aanraking komen zoals de mond, maag of darm. Hulporganen scheiden enzymen af in het spijsverteringskanaal om de afbraak van voedsel te vergemakkelijken.
Speekselklieren scheiden speeksel af – een complexe vloeistof die gedeeltelijk water, slijm en amylase bevat. Amylase is een spijsverteringsenzym dat zetmeel en andere koolhydraten begint af te breken voordat ze de maag bereiken.
De lever, galblaas en alvleesklier zijn de andere hulporganen die betrokken zijn bij de spijsvertering. Alle drie organen scheiden enzymen af in de twaalfvingerige darm van de dunne darm via een reeks kanalen die de galboom worden genoemd. De lever en galblaas werken samen om gal in de twaalfvingerige darm af te geven. De lever produceert gal, maar het wordt in de galblaas opgeslagen voor afscheiding wanneer dat nodig is.
Gal is een mengsel van water, galzouten, cholesterol en bilirubin. Galzouten bevatten hydrofobe gebieden en hydrofiele gebieden waardoor het in contact kan komen met zowel vetten als water. Het breekt dus grote vetbolletjes af in kleinere – een proces dat emulgering wordt genoemd. Bilirubine is een afvalproduct dat zich ophoopt wanneer de lever hemoglobine uit rode bloedcellen onttrekt. De globine wordt gerecycled en het heem, dat ijzer bevat, wordt uitgescheiden in de gal. De aanwezigheid van bilirubine geeft uitwerpselen zijn bruine kleur.
Galstenen zijn galaggregaties die zich vormen in de galblaas of in de galwegen. Cholesterolstenen zijn gemaakt van voornamelijk het cholesterol in gal. Pigmentstenen worden gevormd uit bilirubine. De meeste stenen vormen zich ongemerkt; Als er echter een steen in het galkanaal terechtkomt, kunnen er ernstige symptomen optreden, zoals een ontsteking van de galblaas of pancreas, koorts, braken en geelzucht. Een cholecystectomie – het verwijderen van de galblaas – is de primaire behandeling en er zijn minimale bijwerkingen op de lange termijn.
De alvleesklier scheidt verschillende enzymen af. Lipase breekt de kleinere vetbolletjes af in vetzuren en triglyceriden. Trypsine en chymotrypsine kataboliseren eiwitten tot peptiden. Carboxypeptidase breekt die peptiden vervolgens in individuele aminozuren. De alvleesklier geeft ook amylase af om de resterende koolhydraten te verteren.